Pers: De Caïro Cahiers (De Standaard)
Het uitzicht van Frank Adam: Caïro, Egypte
De Standaard, 23 december 2005
Kristien Vermoesen
Je vermoedt het niet, maar dit is het uitzicht vanaf de piramiden van Gizeh even buiten Caïro, maar dan aan de andere kant. Caïro ligt echt op de rand van de woestijn. Die kleurschakeringen, de combinatie van natuur en beschaving, van traditie en moderniteit: het geeft een goed beeld van waar Egypte voor staat. Die tweespalt zit ook in de Egyptenaren zelf: ze zitten midden in de moderne wereld, maar tegelijk worstelen ze met hun traditie en geloof. De sociale controle is er veel groter dan bij ons – een mes dat langs twee kanten snijdt: wij zorgen voor elkaar’ houdt ook in we houden elkaar in ‘t oog’. En wie niet meedoet aan het systeem, ligt eruit.
Ik was ooit ‘s nachts op de baan met een Egyptenaar, die twintig jaar in Nederland gewoond had. Onderweg zagen we hoe een jongetje van 14 afgeranseld werd. ,,Een dief”, was zijn conclusie. ,,Maar hoe weet je dat?”, vroeg zijn zoon. ,,Anders zouden ze hem niet in mekaar slaan”, was zijn antwoord. Het zijn situaties waarin je als toerist niet terechtkomt, maar toen ik een maand in Caïro woonde – ik was ernaartoe getrokken om een cursus Arabisch te volgen – werd dit soort dingen schering en inslag. Ik dacht het er even van te nemen, maar ik ben in zo’n soap terecht gekomen, dat er een boek is uit gegroeid. Balpennen heb ik er leeggeschreven. Ik woonde boven een theehuis: veel heb ik niet geslapen. Midden in de nacht kon er iemand komen bellen: ,,Is Amina niet thuis?” Een zeer bewogen verblijf was het.
Later ben ik nog een keer teruggegaan met mijn familie. Het Midden-Oosten trekt me enorm aan; ook Syrië en Marokko maakten een diepe indruk. Ik denk dat het met de woestijn te maken heeft: al die schakeringen in het zand en de rotsen zijn zo mooi. Als je daar rondtrekt, kom je echt tot bezinning – ook al heb je daar helemaal geen zin in. Doordat er geen lawaai is, begin je je licht ongemakkelijk te voelen; het komt gewoon vanzelf. De panorama’s in het Midden-Oosten zijn ook zo sprookjesachtig: alles is er in zandkleur, alsof het allemaal beter geïntegreerd is. En het barst er van de religie en de geschiedenis, twee dingen die me enorm boeien. Egypte, Syrië, Israël,…: het ligt allemaal op een kleine oppervlakte. En mensen blijven mensen: de codes zijn anders, maar overal kom je universele gevoelens tegen: jaloezie, frustraties,…
Caïro is een zeer verscheiden stad: een chique auto naast een ezelkar is er de normaalste zaak van de wereld. Door de grote immigratie van het platteland leven mensen er met heel veel op elkaar: het is soms bijna claustrofobisch. Maar in een drukke straat staat dan ineens een boom, of twee straten verder kom je in een superrustige straat.
Er loopt zoveel fout in Egypte. Om je een idee te geven: ik ben er een Brit tegengekomen die er al twintig jaar woonde, maar die de Egyptenaren haatte. Een Portugese vrouw had een soort apartheidssysteem bedacht, om niet met Egyptenaren te moeten praten: bier bestellen deed ze met haar hakken. Ik moest nog maar een half woord zeggen over post naar huis, of de schooldirectrice begon al over haar postbode die een domme vent’ was die niks kon’. De elektriciteit viel om de haverklap uit, en ga zo maar voort. Ik kan me voorstellen dat je er na een tijdje je buik van vol hebt, maar voor een maand was het best spannend.
Natuurlijk heb ik ook de piramides bezocht – als je daar bent, wil je die uiteraard zien. Maar we hebben moeite gedaan om ze van een ander perspectief te benaderen: op eigen kracht, niet met de bussen toeristen. Buiten het toeristische seizoen is het trouwens echt wel de moeite: het is er dan een pak rustiger.
Een taxichauffeur zei me: ,,Caïro is duizend keer veiliger dan uw land”, en eigenlijk klopt dat. Nog niet zo lang geleden werden er in Luxor terroristische aanslagen gepleegd, maar in een paar jaar tijd hebben ze alles onder controle. Het regime houdt de mensen enorm in zijn greep, democratie bestaat er niet. Maar Egyptenaren zijn zo vriendelijk. Ze komen je eerst lastigvallen om van alles te verkopen, maar met een minimale kennis van hun taal begin je een primair gesprek, en een halfuur later geven ze wat ze je eerst wilden verkopen, gewoon voor niets aan je kinderen. Met kinderen reizen in de streek is trouwens zeer leuk, omdat het de barrières breekt. Het is misschien een cliché, maar in Europa heb je dat niet meer: we hebben een soort vrijheid voor onszelf afgedwongen waarin we de sociale contacten tot een minimum beperken. Soms ben ik dat een beetje beu.
Het viel me op hoe mensen ginder enorm opkijken naar het Westen, maar op een heel naïeve manier. Een Egyptenaar die ik heb leren kennen, iemand uit het leger, met een graad, droomde ervan om naar Europa te komen: hij kende niets van computers, maar hij moest en zou hier iets met computers komen doen. Hetzelfde voor de vrouwen. Westerse vrouwen zijn vrij, vinden ze, maar dat dat niet per se betekent dat een westerse vrouw elke dag met een andere man slaapt, kan er niet in. Nu ja, wij lopen ook met een gigantisch clichébeeld over hen rond.
Het mooie aan reizen vind ik dat je in een soort niemandsland terecht komt. Je betaalt voor een hotel en niemand kent je: het lijkt geen echte wereld. Ik zal zelden boeken schrijven over een Vlaams koppel en hun relatieproblemen. Geschiedenis, religie en verbeelding is gewoon wat mij boeit. Dus zitten die reizen altijd wel verwerkt in mijn boeken, al is dat zelden op een expliciete manier. Ik vrees dat ik een romanticus ben: in die zin is er wel een verband met reizen. Een reiziger is iemand die wegvlucht van de dingen, net als een romanticus. Maar het is wel een heerlijke vlucht.’